Consumenten stellen zich steeds meer vragen over de duurzaamheid van de industrie, alsook over de vleessector. De waterconsumptie, de uitstoot van broeikasgassen en het gebruik van open ruimte voor vleesproductie zijn hierin de belangrijkste aspecten.
Broeikasgassen
In Vlaanderen is methaangas (CH4) verantwoordelijk voor bijna 7% van de broeikasgasuitstoot. Daarvan is 72% afkomstig uit de rundveehouderij. Het overige methaan komt vrij bij mestopslag, voornamelijk uit de varkenssector. De bijdrage van methaan aan het broeikaseffect in de landbouw is 51%. Daarnaast wordt 4% van de broeikasgasuitstoot veroorzaakt door lachgas (NāO).
Lachgas of distikstofoxide (N2O) komt onder andere vrij uit de bodem bij bemesting. De bijdrage van lachgas aan het broeikaseffect in de landbouw is 27%. Koolstofdioxide (CO2) wordt dan weer uitgestoten door de afbraak van organische stoffen uit vegetatie en bodems, en door het verbranden van fossiele brandstoffen. In Vlaanderen is meer dan 85% van de CO2-uitstoot een direct gevolg van energiegebruik. De landbouwsector is verantwoordelijk voor ongeveer 3% van de CO2-uitstoot in Vlaanderen. De bijdrage van koolstofdioxide aan het broeikaseffect in de landbouw is 22%.
Waterverbruik
Naast de koolstofvoetafdruk heeft ook de waterconsumptie een impact op de duurzaamheid van een voedingsmiddel. Vooral het waterverbruik per kilogram vlees is hier van belang. Dit bevat het totale volume aan water dat gebruikt wordt om een vleesproduct te ontwikkelen: het water dat gebruikt wordt om de voeding van dieren te telen, om schoon te maken en als drinkwater voor het vee. Ook het water dat nodig is om vervuiling te verdunnen tot een aanvaardbaar niveau wordt in rekening gebracht.
Ruimte
Vaak wordt beweerd dat de vleessector enorm veel vrije ruimte inneemt in vergelijking met de teelt van plantaardige voedingsmiddelen. Indien we het landgebruik van verschillende voedingsmiddelen per gewicht of per kilocalorie bekijken, nemen plantaardige voedingsmiddelen inderdaad minder ruimte in dan vleesproducten. Toch is het belangrijk in het achterhoofd te houden dat landbouwgrond ervoor zorgt dat weides niet omgezet worden in bouwgrond, wat betonpollutie tegenhoudt.
Vlees blijft ook een veel efficiƫntere manier om essentiƫle aminozuren en micronutriƫnten op te nemen. Bij een vergelijking tussen de landinname door de teelt van voedingsmiddelen op basis van de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid aminozuren nemen bonen en peulvruchten tot wel vijf keer meer land in dan rundvlees en varkensvlees, en tot wel tien keer meer dan kippenvlees.
Wereldwijd is ten slotte 26% van de landbouwgrond niet geschikt om aan akkerbouw, groente- of fruitteelt te doen. Ook in Vlaanderen is dat het geval: dit aandeel van de grond is dus grasland. Herkauwers als koeien, geiten en schapen kunnen deze gronden, die anders niet benutbaar zijn, opwaarderen doordat ze gras kunnen omzetten in melk en vlees. Bovendien is de waarde van deze graslanden als opslagplaats voor CO2 erg hoog.
Ook om die reden is het belangrijk om de gronden als grasland te bewaren. De opslag van koolstofdioxide in graslanden en akkerlanden wordt momenteel echter onvoldoende verrekend in de klimaatboekhouding van de landbouwsector.
Veevoeder
Een veelgehoord argument is dat zelfs lokaal gekweekte vleesproducten niet duurzaam zijn, omdat veevoeder in grote mate geĆÆmporteerd wordt. De productie van veevoeder zou bovendien veel ruimte innemen, er zou veel water voor nodig zijn, en het zou bijdragen aan een hogere uitstoot van broeikasgassen.
Heel wat landbouwers telen echter een groot aandeel van de voeding voor hun veestapel op hun eigen akkers, wat voor een lagere impact op het milieu zorgt. Naast de teelt van veevoeder hebben immers ook de import en het transport ervan een grote ecologische impact. Runderen in BelgiĆ« krijgen hoofdzakelijk lokaal geteeld voer te eten, in tegenstelling tot wat vaak geargumenteerd wordt. Boeren mengen gras, maĆÆs, klaver en luzerne van hun eigen akkers onder het rundveevoeder.
Varkensvoeding bestaat dan weer voor een groot deel uit nevenstromen die niet geschikt zijn voor menselijke consumptie en die anders als afvalstoffen worden gecatalogeerd.
Suikerbietenpulp uit de Vlaamse suikerindustrie wordt bijvoorbeeld gerecycleerd als voedergrondstof. Andere voorbeelden omvatten sojaschroot, bijproducten van de bierproductie en van de bio-ethanolproductie. In Belgiƫ bestaat meer dan 50% van de grondstoffen voor mengvoeders uit nevenproducten van de voedingsindustrie of de biobrandstofsector. Aangezien deze grondstoffen ongeschikt zijn om bij menselijke consumptie in voldoende eiwitten te voorzien, zouden deze reststromen bij een volledig plantaardig voedingspatroon onbenut blijven. Zodoende zou meer landbouwgrond nodig zijn om in voldoende voedsel te voorzien voor de bevolking.
Ten slotte wordt ook mest hergebruikt als bodembemester, en stalmest van rundvee draagt in de juiste concentraties sterk bij aan de koolstofopslag in de bodem. Dit alles zorgt ervoor dat de ecologische voetafdruk van veevoeder steeds kleiner wordt.