Waarom zuiver plantaardige landbouw niet duurzaam is en de misperceptie van de koolstofvoetafdruk van vee

Waarom zuiver plantaardige landbouw niet duurzaam is en de misperceptie van de koolstofvoetafdruk van vee

Nieuws Waarom zuiver plantaardige landbouw niet duurzaam is en de misperceptie van de koolstofvoetafdruk van vee
Gepubliceerd op 22 maart 2023

Uitspraken zoals "we moeten onze veestapel afschaffen en die landbouwgronden gebruiken om plantaardig voedsel te telen" worden tegenwoordig vaak gehoord. Het impliceert dat vee enkel dient om vlees te produceren. Maar het is complexer dan dat, want vee heeft diverse waardevolle functies vanuit een ecologisch perspectief. Prof. Dr. Wilhelm Windisch is onderzoeker aan de Technische Universiteit van München en expert op het gebied van veevoeder. Hij brengt nuance aan in de bovenstaande uitspraak.

Allereerst is het belangrijk om te bepalen hoe we het landbouwareaal indelen. Wereldwijd is ongeveer 70% van het landbouwareaal onbruikbaar om voedsel te kweken door geografische redenen. Die gebieden zijn te steil, te koud, rotsachtig.... De overige 30% is landbouwgrond die geschikt is voor voedselproductie.

Bovendien kan die schaarse 30% ook niet volledig worden ingezet om voedsel te telen. Het exacte bruikbare aandeel hangt af van het landbouwsysteem. Biologische landbouw vereist bijvoorbeeld een gewasrotatie waarbij 1/3e van die landbouwgrond moet worden gewijd aan niet-eetbare gewassen zoals (gras)klavers. Die verzamelen dan stikstof om de plantaardige voedselgewassen te laten groeien. In de praktijk wil dat zeggen dat een deel van de landbouwgrond ook grasland bevat.

De voetbalveldmetafoor maakt het eenvoudig om die indeling te visualiseren. Het volledige voetbalveld stelt daarbij het totale landbouwareaal voor. De grond die we inzetten om voeding te kweken is ongeveer twee strafschopgebieden groot en het overige speelveld is grasland. Grasland is enkel nuttig voor voedselproductie als er landbouwvee – en dan specifiek herkauwers – op verblijft.

De toename van het aantal grasklavers op de landbouwgrond om het stikstofniveau te garanderen, heeft ook een effect op het milieu. Daarom moeten we goed nadenken hoe we die hoeveelheid niet-eetbare biomassa efficiënt kunnen gebruiken en een waardevolle bestemming geven.

Prof. Wilhelm Windisch

Doeltreffend meststofbeheer is essentieel

De afgelopen eeuwen was 1/3e van de landbouwgrond die nuttig is voor voedselproductie braakliggend terrein. Dat was om de bodemvruchtbaarheid te herstellen. Toen er eind 19e eeuw een hongercrisis uitbrak, begonnen landbouwers meer klavers te planten. Klavers zijn namelijk erg efficiënt in stikstof verzamelen en omdat stikstof de meest beperkende plantenvoeding is, groeide de oogst.

Later zorgde de uitvinding van de minerale stikstofmeststof voor een revolutie in de landbouw. Het zet atmosferische stikstof om in ammoniak, waardoor de druk wegviel om 1/3e van de landbouwgrond op te offeren voor de verzameling van atmosferische stikstof door klavers.

Maar tegenwoordig zien we een omgekeerde trend. Stikstofmeststof wordt schaars, waardoor landbouwers opnieuw meer grasklavermengsels in het akkerbouwgebied planten. Die stijging van niet-eetbare biomassa heeft ook gevolgen voor het milieu. Daarom moeten we nadenken hoe we die niet-eetbare biomassa willen beheren. Ze is er sowieso en stoot ook CO2, stikstof, fosfor... uit.

 

Je kan het bijproduct opwaarderen door het in een biogasinstallatie te steken en er energie mee op te wekken, maar je kan het ook aan vee voeren en er voedsel mee produceren. Beide zijn waardevol, dus je mag ze ook niet laten concurreren.

Prof. Wilhelm Windisch

De oogst van plantaardige gewassen zorgt voor bijproducten...

Ook andere niet-eetbare biomassa heeft een zekere uitstoot. Bij de oogst van plantaardige gewassen ontstaat ook een bijproduct. De meest efficiënte gewassen zijn granen zoals tarwe. De verhouding tussen de niet-eetbare stengel en eetbare korrel is daar 1 op 1. Maar andere plantaardige gewassen, zoals zaden voor olieproductie, hebben verhoudingen van meer dan 2 op 1.

Bovendien moet het merendeel van de landbouwproducten worden bewerkt voordat ze door de mens worden geconsumeerd. Gemiddeld 1/3e van alle geoogste plantaardige biomassa eindigt als een niet-eetbaar bijproduct. Dat wil zeggen dat 1 kg plantaardig voedsel voor menselijke consumptie onvermijdelijk een totale hoeveelheid van 3 tot 7 kg niet-eetbare biomassa met zich meebrengt.

... die op hun beurt energie- en vleesproductie mogelijk maken

Die niet-eetbare biomassa is dus een natuurlijk neveneffect van de landbouw dat we moeten  opwaarderen. Er zijn verschillende opties. Je kan het laten rotten, maar dat zou verspilling van middelen zijn. Je kan het ook in een biogasinstallatie steken en er energie mee opwekken. Of je voert het aan vee en maakt er voedsel mee. De keuze voor het één of het ander is eerder politiek van aard – en daar wordt het lastig.

We mogen namelijk nooit beide laten concurreren. Die biomassa is sowieso waardevol materiaal dat we best zo lang mogelijk laten circuleren volgens het cascadeprincipe. Eén van de kernprincipes hiervan is dat men telkens de meest hoogwaardige toepassing kiest voor een grondstof. Als we de niet-eetbare biomassa alleen zouden gebruiken voor energieproductie, dan zouden we een waardevolle grondstof verspillen. Net zoals we die ook zouden verspillen mochten we de bijproducten laten verrotten.

Vee houden betekent niet noodzakelijk een verhoogde koolstofuitstoot. De uitstoot van niet-eetbare biomassa is er sowieso en moet worden teruggebracht in de landbouw. En dat kan gebeuren door het te voeren aan vee.

Prof. Wilhelm Windisch

Vee in de landbouwkringloop hoeft geen verhoogde koolstofuitstoot te betekenen

Dus 1 kg plantaardig voedsel brengt 3 tot 7 kg niet-eetbare biomassa met zich mee. Dat bijproduct heeft ook een zekere koolstofvoetafdruk, ongeacht hoe we die verwerken. Als we ervoor kiezen om het te verwerken in de veehouderij, dan wil dat zeggen dat de koolstofuitstoot 0 is zolang we onder die 3 tot 7 kg blijven. Het houden van vee betekent niet noodzakelijk een verhoogde koolstofuitstoot.

Een deel van die circulerende koolstof zal inderdaad als methaan verschijnen wanneer de niet-eetbare biomassa aan herkauwers wordt gevoerd. Maar atmosferisch methaan wordt snel afgebroken en hoopt zich niet op in de atmosfeer - in tegenstelling tot CO2 uit fossiele bronnen. Methaanemissies warmen de atmosfeer niet verder op bij een constant aantal herkauwers. Dat komt omdat de uitstoot en de afbraak constant blijven.

Veeteelt is ook voordelig voor menselijke voeding door de dierlijke eiwitten die het met zich meebrengt. Bij zuivel halen we 3 kg melk uit de niet-eetbare biomassa. Voor varkens ligt die omzettingsgraad iets lager, maar het levert nog steeds ongeveer 100 gram hoogwaardig eiwit op. Qua voedingswaarde staat dat ongeveer gelijk met de 1 kg plantaardig voedsel die in de eerste plaats werd geoogst en het bijproduct veroorzaakte. Net daarom kunnen we stellen dat de opname van vee in de landbouwkringloop de oogst van menselijke voeding in een bepaald stuk grond verdubbelt, zonder dat we daarvoor met voedselconcurrentie te maken krijgen.

We zullen de uitstoot van de veestapel niet verminderen als we kiezen voor een zuiver plantaardige landbouw

Het huidige debat over vee en vlees bevat vaak een verkeerde redenering. Het is fout om te stellen dat 1 kg melk een koolstofvoetafdruk van 2 kg CO2 heeft. Dat komt omdat de koolstofuitstoot plaatsvindt in 2 fases. Eerst is er de break-even fase waarbij het dierlijke eiwit geen koolstofvoetafdruk heeft. De tweede fase bevat wel extra koolstofemissies en die liggen over het algemeen hoger.

Anderzijds klopt het ook dat we onvoldoende voedsel kunnen voorzien als we bij de eerste fase blijven hangen. Ongeveer 1/3e van de huidige hoeveelheid dierlijke producten valt onder de productie in die eerste fase. Bovendien omvat dat aantal hoofdzakelijk pluimvee en minder runderen of herkauwers. Om de wereld voldoende voedsel te bieden, zijn we gedwongen meer te produceren op die beperkte landbouwgrond. Daardoor nemen dus ook de milieu-effecten toe.

Toch verliezen we de helft van de voedselproductiviteit als we stoppen met de veeteelt. Daarnaast is een zuiver plantaardige landbouw ook niet duurzaam. Die plantaardige productie gaat gepaard met een intensivering binnen het beperkte akkerbouwareaal. Dat betekent grote investeringen in onder andere stikstofmeststoffen en de invoering van gewasbeschermingsmiddelen en machines. Uiteindelijk zijn de emissies en het verbruik van die hulpbronnen hoger dan bij de combinatie van plantaardige en dierlijke productie.

Over Wilhelm Windisch

Windisch_Wilhelm_3 (1)

Professor Wilhelm Windisch is hoogleraar en voormalig voorzitter dierenvoer aan de Technische Universiteit van München. Wilhelm is een expert op het gebied van veevoeder. Zijn onderzoek richt zich o.a. op veevoer in de agrarische circulaire economie en de effecten van voederadditieven en antinutritionele voercomponenten op de functionaliteit van het spijsverteringskanaal.